Ingezonden Brief

23 juli 2024 12:16

“Het wieltje van mijn rollator piept, kan jij hem maken? Het wordt inmiddels bijzonder irritant!”


Ik had hem al aan horen komen, het piepen van zijn rechterwieltje wat langzaam luider galmde door de té stille gang van het verzorgingstehuis verraadde dat pa ieder moment binnen kon lopen. Hij had één van de gastvrouwen gevraagd om koffie maar omdat het wat langer duurde dan gewenst was hij het zelf maar gaan halen.

Als ik kort na zijn terugkomst opsta om het gastentoilet op de gang een bezoek te brengen voor een “kleine boodschap” glij ik bijna uit over de koffie die rijkelijk heeft gevloeid in grote en kleine druppels op de gladde vloer, levensgevaarlijk. Het viel mij al op dat pa niet veel koffie in het kopje had zitten waardoor ik aannam dat hij enkel zin had in een sterke espresso. Ik had er niet bij nagedacht dat de bewoners zich enkel tegoed kunnen doen aan slappe zwarte drep wat ze hier ‘koffie’ noemen.


Pa had mij de vorige keer gevraagd om een tandenborstel mee te nemen en zoals een goede mantelzorger betaamd heb ik dat gedaan. Vroeger wilde hij voor zijn kinderen enkel het beste van het beste en nu het onze tijd is om voor hem te zorgen wil ik dat zo goed en zo kwaad als het gaat ook voor hem. Ik was naar de Media Markt gereden en heb mij daar laten adviseren, met de elektrische tandenborstel waar ik vervolgens de deur mee uitliep zou hij nooit meer gele tanden krijgen. Ik stel voor om hem direct uit te proberen, voorzie de borstel gulzig van wat whitening pasta en overhandig het grote apparaat aan pa nadat ik hem kort voor hem onder de koude kraan heb gehouden.

Zijn hand rijkt trillend naar het grote gevaarte. Eenmaal in zijn handen lijkt het apparaat al aan te staan, maar de lampjes staan nog uit en het enige geluid wat ik hoor is het stromende koude water uit de half opengedraaide kraan. Uit reflex wil ik pa helpen aanzetten maar ik kan mij net inhouden, hij hecht, ondanks zijn broosheid, of wellicht juist daardoor, te veel aan zijn zelfredzaamheid op het moment en ik kies ervoor dat te respecteren.

Een poging wagen om hem te helpen met zoiets kleins als tandenpoetsen zal trouwens eigenwijs en koppig als hij is toch niet in goede aarden vallen. In mijn hoofd praat ik het voor mijzelf goed dat hij het toch zelf moet doen, ook als ik weg bent straks. Lijdzaam zie ik toe hoe hij met moeite op de aanknop drukt en hoe in mum van tijd de borstel al trillend niet in zijn mond maar in zijn neus eindigd.

Luidkeels vloekend wordt de gehele etage getrakteerd op een niet misverstane klassiek Haagse scheldkanonade, de borstel wordt nietsontziend in de wasbak geflikkerd, en even kijkt hij mij fronsend aan om vervolgens keihard in lachen uit te barsten. Het is dezelfde lach die hij niet kon bedwingen wanneer hij al dan niet in het openbaar vol op zijn smoel ging vroeger, zo’n lach geboren uit schaamte en pijn gemixt met een gezonde dosis zelfrelativering.

Al enkele weken is de mimiek in zijn gezicht ver te zoeken, meestal starend in de leegte. Maar soms, heel soms, is zijn lach enkel voor een goed getraint oog te zien, het getrainde oog van een mantelzorger die hem liefheeft en bijna ongezond veel van hem houdt.

Mijn dag kan niet meer stuk. Ik pak de borstel uit de wasbak en gooi hem pontificaal in de prullenbak, “ik koop wel een nieuwe voor je pa, ben zo terug”.

~ Patrick ~